Google
Stuur een mail naar de Begeleidingsdienst voor Vrijescholen: P. van Meurs
                                                                  
Spreken Een eenvoudig spel uitleggen klas 1:

Een eenvoudig spel uitleggen klas 1

In onderstaand fragment leren kinderen om elkaar een spel uit te leggen. Ieder kind uit de eerste klas heeft vier verschillende kaartjes gemaakt: een met daarop de eigen naam, een met daarop (getekend door een ander kind) een tafel van thuis, een met een eigen ansichtkaart en een met zelf uitgeknipte figuurtjes erop. De kaartjes zijn aan de achterzijde wit. De opdracht aan de kinderen was om in groepjes een spel te verzinnen met die eigen kaartjes. Nu mag Daniël een uitleg geven van het spel dat door zijn groepje bedacht is:

Juf:

We hebben gisteren iets gedaan. Daniël, nu mag jij vertellen wat we gisteren op het allerlaatste hebben gedaan, toen de kaartjes af waren. Wat zouden we vandaag gaan doen?

Daniël:

We zouden allemaal spelletjes gaan doen.

Juf:

Welk spelletje zou jij het liefste doen? Welk spelletje wil jij het eerste doen, jij mag het zeggen.

Daniël:

Memory.          

Juf:

Kun je uitleggen hoe het moet? Kom maar hier voor de klas. Ga zitten en vertel maar hoe memory werkt.

Daniël:

Je hebt kaarten en die leg je op zijn kop en dan mag je er twee omdraaien en als ze hetzelfde zijn heb je een punt en dan mag je nog een keer (staat op).

Juf:

Wacht, blijf nog even zitten, Daniël, nu moet je vragen of iedereen nou weet hoe het werkt.

Daniël

Begrijpen jullie me?

Fleur:

Ik weet niet wat Daniël bedoelde met memory..

Tobai:

Dat is de naam van het spel.

Waldemar:

Met hoeveel kinderen kun je het spelen?

Daniël:

Maakt niet uit, met vier of vijf.

Juf:

Ik heb nog wel een vraag voor Daniël, als je dat met zijn vieren gaat spelen, hoe weet je dan welke twee kaarten bij elkaar horen?

Lindsay:

Ja, dat vraag ik me ook af, want we hebben allemaal vier eigen kaarten.           

Daniël:

Je legt ze zo op de kop, en draait ze om.

Lindsay:

Maar welke twee horen telkens bij elkaar, hoe weet je deze en die zijn hetzelfde?

Daniël:

Je legt ze zo met de witte kant naar boven.

Lindsay:

Ik bedoel, als je het speelt en ze liggen, alle witte kaartjes zo en je gaat er twee omdraaien, dan horen ze wel of niet bij elkaar, hoe weet je dan welke twee bij elkaar horen?

Daniël:

Ja, voordat je gaat spelen, ga je verzinnen welke twee bij elkaar horen. Dat spreek je gewoon samen af. Nu kun je het wel gaan spelen denk ik.

Frans:

O, juffie ik weet nog wat.

Juf:

Kinderen, Frans heeft nog wat belangrijks, luister.

Frans:

Ik heb nog een probleem, als je het bijvoorbeeld met zijn vijven speelt, dan kun je ook afspreken dat je alle ansichtkaarten bij elkaar gaat zoeken en de kaarten met de tafels bij elkaar gaat zoeken en de kaarten met de figuurtjes en de kaarten met de namen bij elkaar gaat zoeken, maar dan heb je ze niet twee aan twee als je met zijn vijven speelt. Dan moet je doorgaan tot je ze alle vijf hebt gevonden. Dan is twee van dezelfde soort niet genoeg. Dat is een supermemory.

Juf:

Dat kan dus eigenlijk wel, Frans, als je maar van tevoren afspreekt dat je ze dan alle vijf bij elkaar moet zoeken.

 

(In schema gespreksvaardigheid en spreekvaardigheid, informatie geven: eenvoudig spel uitleggen, klas 1)

Bij een mondelinge speluitleg is het heel belangrijk dat de spreker doel- en publiekgericht spreekt: de uitleg moet zo duidelijk zijn dat de spelers het spel vervolgens kunnen gaan spelen. De spreker geeft er blijk van dat hij zich bewust is van de functie van een speluitleg door de luisteraars te vragen of ze de uitleg begrepen hebben.

In het bovenstaande voorbeeld richt de juf de aandacht van Daniël op dit belangrijke aandachtspunt bij een speluitleg. Ze stapt even uit haar rol van gespreksdeelnemer door Daniël erop te wijzen dat zijn
   uitleg pas voldoet als de luisteraars hebben laten merken dat ze het begrijpen.